Boy Boissevain: Europees ambtenaar en milieu-activist

oosterschelde

Stormvloedkering en overleg: er is niet met open vizier gestreden

De stormvloedkering Oosterschelde. Eduard Carel (Boy) Boissevain heeft er achteraf spijt van ooit met dit compromis tussen helemaal open en dicht te hebben ingestemd. Zijn voordeel van de twijfel is omgeslagen in: fout, een verkeerde beslissing. “Te duur en maar in beperkte mate voldoend aan de verwachtingen. En het is voor mij geen uitgemaakte zaak of de mossel- en oestercultures toch geen klap ondervinden. Dat komt dan hoofdzakelijk naar mijn mening doordat de stromingen verminderen en zich verplaatsen. Ons oorspronkelijke standpunt – dijkverhogingen – blijkt het beste. Goedkoper en er zouden meer natuurwaarden zijn gespaard”.

boyboissevain

Eduard Carel (Boy) Boissevain (1921-1989)

Boissevain – vandaag (8 augustus 1987) 66 jaar geworden – belandde in 1973 na een ambtelijke loopbaan bij het ministerie van landbouw en de Europese Economische Gemeenschap in Brussel (ontwikkelingssamenwerking) in Tholen. “Sinds hij afscheid nam als ambtenaar bij de E.E.G. in Brussel, ontwikkelde hij zich als een strijdbaar milieu-activist”, schreef NRC-Handelsblad over Boissevain in een artikel onder de kop ‘SOS heeft nog hoop voor Oosterschelde’. Zeeland kende hij oppervlakkig; de Oosterschelde door zeiltochten (met Sint-Annaland als thuishaven) goed. “Ik ben door die Oosterschelde gefascineerd geraakt. Ik heb op veel wateren in Nederland gezeild, maar de Oosterschelde vind ik boeiend en mooier dan de andere wateren. Interessanter wat natuur betreft en wat cultuurhistorie betreft. De getijdestromen zijn ook gedeeltelijk interessanter dan de Wadden. Ik ben gewoon gegrepen door de schoonheid van de Oosterschelde”. Geen wonder dat Boissevain zich ging verdiepen in de heisa die begin jaren zeventig over de Oosterschelde open/dicht op gang kwam. “Ik ben aanvankelijk een doodenkele keer naar een vergadering van actiegroepen gegaan. Daar heb ik me hogelijk verbaasd over de onvoorstelbare felheid. Die beschouw ik achteraf als noodzakelijk om de late start van de actiebeweging in te halen. Maar ik was dat felle niet gewend. Ik was ambtenaar geweest; dan probeer je de zaken te regelen. Het komt er niet op aan of ik gelijk heb, maar of ik gelijk krijg – dat was het uitgangspunt.

SOS

Op min of meer toevallige wijze belandde Boissevain op een vergadering van SOS, het comité samenwerking Oosterschelde. “Dat was opgericht door A/L.S. Lockefeer, de voorzitter van Zevibel. Er zaten meer van dergelijke grootheden in de club van mensen met heel verschillende achtergronden en opvattingen. Het enige wat ze bond was een open Oosterschelde. Op die vergadering zie iemand: er moet veel meer sturing in SOS gebracht worden, we werken allemaal langs elkaar heen en zo gaat het niet langer. Er werden twee namen genoemd voor het voorzitterschap. Die van Sicco Parma en die van mij. Dat was tot mijn grote verbazing. Ik heb de boot eerst afgehouden, maar de volgende vergadering werd ik toch op de voorzittersstoel gezet.

Het was inmiddels 1974. De discussie over de Oosterschelde ging naar een hoogtepunt. En Boy Boissevain werd geacht de activiteiten van de voorstanders van een open Oosterschelde te leiden. “Wist ik veel wat SOS betekende. Ik moest beginnen me te oriënteren op het hele vraagstuk. Met name de bestuurlijke kant: wie heeft ermee te maken, waar kan ik contacten leggen. Dat was moeizaam, om niet te zeggen: vijandig. Door de Zeeuwse overheden werden we verketterd. Dat vond ik erg raar, maar ik heb toen gezegd: dan leggen we contacten naar Den Haag toe. Het ministerie, de Tweede Kamer, de politieke partijen. Dat liep wél. Ik ben op een hoger niveau gaan zitten, óver de provincie heen. Ik stootte in Zeeland mijn neus en kon niet anders.

Boissevain zegt dat hij aanvankelijk weinig voelde voor het compromis van een stormvloedkering. “Maar we hadden ook geen gedegen antwoord erop. Ons rapport over dijkversterking is politiek onder tafel gewerkt, eigenlijk alleen op het punt van presentatie. Het compromis werd veroorzaakt door gebrek aan moed van politiek Den Haag. Er waren twee oplossingen: helemaal open of helemaal dicht. Voor beide oplossingen ontbrak de moed. We moesten als SOS een standpunt bepalen. Ik heb ervoor gepleit het compromis het voordeel van de twijfel te geven. Ik kreeg binnen SOS geweldig oppositie, ik moest het compromis er echt uitslepen. Ik zag geen heil in verdere polarisatie; dat zou onze positie alleen maar verzwakken.

De spijt van Boissevain kwam nog tijdens de bouw van de kering opzetten. “De partiële dijkversterkingen toonden aan dat dijkversterkingen toch tijdig en tegen verantwoorde kosten gerealiseerd konden worden. Inmiddels was ook nog gebleken dat een rapport van provinciale waterstaat tegen dijkverhoging nergens op sloeg. Dat rapport was eerst geheim gehouden, maar speelde wel een belangrijke rol in de besluitvorming. Ik heb geen bewondering voor de wijze van procederen van de voorstanders van afsluiting. Er is niet met open vizier gestreden.” Boissevain wijst erop dat de gang van zaken rond de zoetwatervoorziening van Schouwen-Duivenland hem opnieuw doet denken aan gemanipuleer á la Oosterschelde.

Hoe dan ook: de stormvloedkering ligt er; als het goed is voor zeker 200 jaar. Boissevain beseft dat terdege en hij vindt dan ook het beheer van kering en Oosterscheldegebied voor de toekomst uiterst belangrijk. “Die kering moet alleen dienen als noodrem. Verder moet men eens tien jaar met de vingers van de Oosterschelde afblijven. Die moet een evenwicht hervinden. Het moet niet zo zijn dat allerlei gemeentelijke en provinciale autoriteiten met hun stokpaarden aan de gang kunnen. Je hebt sneller iets verpest dan opgebouwd. Maar ik vrees hoor. Er is iets nieuws en dus de psychologische uitdaging: we moeten eraan knutselen. Er hoeft van mij geen actief beheer plaats te vinden. Voor mijn part is het zo passief als wat, als ze maar met hun poten van de Oosterschelde afblijven. Ik heb niet veel fiducie in een betere toekomst voor de Oosterschelde. Ik heb de indruk dat de recreatieve druk zó wordt gestimuleerd, dat de productieve betekenis van het gebied eronder zal lijden. Neeltje Jans ontwikkelen geeft niks, als de mensen maar op dat eiland blijven.

Afbouw

Het comité SOS – dat in 1976 de eerste Zeeuwse milieuprijs ontving – is formeel nooit opgeheven. Als het ernstig mis gaat, kan er altijd nieuw leven in worden geblazen. Niet meer door Boy Boissevain. Hij is aan het afbouwen. Het grote aantal functies in de natuur- en landschapsbescherming (en de politiek) dat Boissevain in korte tijd op zijn schouders gestapeld kreeg, verdwijnt. “Niet te veel stress meer”, merkt hij op. In het najaar neemt hij zodoende afscheid als voorzitter van het Delta-overleg: platform van milieu-organisaties uit Zeeland, Zuid Holland en Noords Brabant. Senator mr J.P. Boersma volgt hem op. Boissevain gaf tien jaar leiding aan het Delta-overleg en hielp het mee op te richten.

“Een nuttige club. Voordat het tot stand kwam zaten de provinciale organisaties binnen de eigen grenzen te opereren. Dat was trouwens ook het geval op bestuurlijk gebied. Het gaf wrijvingen. Was bijvoorbeeld de Dammenroute aan de orde, dan zei Zeeland: over mijn lijk, laat ze de Zoomweg maar aanleggen. Brabant zei dan: dat nooit. Zo kun je niet bezig zijn. Dan beslist Den Haag zonder je. Het heeft wel lang geduurd voor het Delta-overleg op gang kwam. We hebben ‘De Delta Waarheen’ gemaakt. Dat zie ik als een soort geloofsbelijdenis”. Boissevain onderstreept dat met elkaar in gesprek blijven de basis vormt van het Delta-overleg. In zijn functie als voorzitter ziet hij een parallel met die bij het comité SOS: “Coördineren; proberen standpunten met elkaar in overeenstemming te brengen”.

Rinus Antonisse, de Provinciale Zeeuwse Courant

8 augustus 1987

Mies Boissevain-van Lennep: Amsterdamse verzetsstrijder

Adrienne Minette (Mies) Boissevain-van Lennep (1896-1965)

Mies (Adrienne Minette) Boissevain-van Lennep (1896-1965) was zeer actief in de jaren dertig, zwaar beproefd in de 2e Wereldoorlog en daarna opnieuw vol bruisende energie. Levenslust, humor en snedigheid behoorden tot haar karakteristieken. Met het motto ‘Gezondheid + Schoonheid = Levenslust’ exploiteerde zij hoog boven in het grote grachtenhuis in Amsterdam waar Jan en Mies met hun 5 kinderen tot 1939 woonden een beauty parlour. Voor de vrouwen die zich daar door haar lieten behandelen was 4 trappen beklimmen kennelijk geen bezwaar! In diezelfde periode was zij politiek actief in de vrouwenbeweging. Samen met enkele andere vrouwen richtte zij een Jongeren Werk Comité in de Vereniging voor Vrouwenbelangen op om deze laatste nieuw leven in te blazen. Mies trok daarbij de aandacht met haar berijmde toespraken op bijeenkomsten en vooral met haar geregeld in het weekblad De Groene Amsterdammer gepubliceerde limericks waarin zij zich op geestige en rake wijze verzette tegen onrecht. Befaamd werd haar actie tegen een voorstel van de katholieke minister Romme om vrouwenarbeid als zijnde ‘onnatuurlijk’ en onwenselijk wegens de grote werkloosheid te verbieden.

De 2e wereldoorlog begon zijn schaduwen vooruit te werpen. Mies raakte betrokken bij de opvang van joodse vluchtelingen uit nazi-Duitsland en zelfs nog in de oorlog bij het in veiligheid brengen van joodse kinderen. De oorlog bracht diepe ellende: haar 2 oudste zonen Janka en Gi werden in 1943 door de nazibeulen gefusilleerd, haar echtgenoot Jan bracht meer dan 3 jaar in diverse concentratiekampen door (Amersfoort, Vught en Sachsenhausen) en overleed in Buchenwald, haar 3e zoon Frans overleefde de concentratiekampen Vught en Dachau. Zelf overleefde zij de kampen Vught en, zij het ternauwernood, Ravensbrück waar zij driemaal van de gaskamers werd gered. Echtgenoot Jan was al in 1941 gearresteerd wegens het zaken doen met een joodse relatie, na enkele weken vrijgelaten, maar kort daarna opnieuw opgepakt. Het huis waarheen de familie eind 1939 was verhuisd werd geleidelijk een belangrijk centrum van verzets- en sabotage activiteiten: onderduikadressen voor joden en anderen werden geregeld, voor vermommin­gen en valse identiteitsbewijzen werd gezorgd en bomaanslagen en andere verzetsactiviteiten werden er voorbereid. De kelder van het huis was een arsenaal van wapens en explosieven. Vele jaren na de oorlog, in 1962, vond een loodgieter er bij toeval en tot zijn grote schrik in een buis nog genoeg springstoffen om heel Amsterdam mee op te blazen! Janka en Gi waren hier tezamen met andere verzetsmensen, als groep bekend onder de naam CS-6, nauw bij betrokken. De oorsprong van deze codenaam is overigens onzeker. Veelal denkt men dat deze is ontleend aan het huis (Corelli Straat 6), maar volgens andere bronnen was er sprake van afdeling 6 van een internationaal opererende verzetsorganisatie Centre de Sabotage.

Robert Lucas Boissevain (1895 – 1945)

In augustus 1943 sloeg de Sicherheitsdienst toe: Mies en haar 3 zonen (de 2 dochters waren gelukkig niet thuis) en nog 70 anderen werden gearresteerd. Op 1 oktober werden Janka, Gi, achterneef Louis en nog 16 andere tot de groep behorende verzetsmensen in de duinen bij Overveen gefusilleerd. De nacht tevoren had Janka in een der muren van zijn gevangeniscel nog onze familiespreuk gekrast: ‘Ni regret du passé, ni peur de l’avenir’! Mies en zoon Frans belandden in concentratiekamp Vught, waar Mies te werk werd gesteld in het ‘ziekenhuis’. Als ‘Zuster Mammie’ werd zij bekend bij vele gevangenen die zij er heeft kunnen helpen. Onder hen ook haar echtgenoot Jan die zij 1 jaar niet meer had gezien en Robert Lucas Boissevain die na folteringen en 9 maanden eenzame opsluiting in Scheveningen in slechte conditie in Vught arriveerde. In september 1944 werd het kamp ontruimd. Mies werd overgebracht naar Ravensbrück, een vernietingskamp waar de mensonterende omstandigheden nog honderd keer erger waren. Ook daar verzorgde zij zieken maar doorstond ook zelf zware ziekten.

Eind april 1945 werd zij, doodziek en nog slechts 33 kg. wegend, met een ziekentransport van het Rode Kruis naar Zweden gebracht. Enkele maanden later kwam ze terug in Nederland, fysiek weer wat bijgespijkerd en 20 kg aangekomen, maar bovenal mentaal ongebroken en weer vol sprankelende energie en snedige humor. Natuurlijk hadden de kampperiode en de doorstane beproevingen hun sporen nagelaten, maar ook in positieve zin. Zo had zij de waarde van solidariteit onder de kampvrouwen ervaren. Zij trachtte hieraan op verschillende en originele wijze vorm te geven, zij het niet steeds met blijvend succes. Ze vond dat er meer specifiek vrouwelijke invloed in het openbare leven nodig was. Met alleen vrouwelijke inbreng in de traditionele politieke partijen zou dat niet te verwezenlijken zijn en daarom richtte zij een vrouwenpartij op ‘Praktisch Beleid’, gebaseerd op eensgezindheid tussen alle lagen in de samenleving. Voor de publiciteit maakte zij ook nu weer gebruik van snedige limericks. De meeste kiezers vonden de ideële gedachte echter te vaag en de verkiezingen eindigden in een fiasco.

Nationale Feestrok

Eveneens uit de ervaring van eenheid op een ondergrond van (vrouwelijke) verscheidenheid sproot haar idee van de ‘Nationale Feestrok‘ voort. Tijdens haar gevangenschap had Mammie Mies een dasje toegestuurd gekregen gemaakt van lapjes, kledingstukken van familieleden en vrienden, waarmee speciale herinneringen boven kwamen. Het zou aardig zijn als iedere vrouw een kleurige rok zou dragen, gemaakt van allerlei lapjes met een emotionele lading en al dan niet geborduurd met namen en/of data. Iedere vrouw zou dan een unieke rok – een typisch vrouwelijk kledingstuk – hebben, die toch ook eenheid in verscheidenheid zou symboliseren. De rok zou vooral op nationale feestdagen moeten worden gedragen. Er werd zelfs een feestrok-lied geschreven. Om de rok te promoten reisde Mies niet alleen heel Nederland door, maar ging ook naar de Verenigde Staten. In de Amerikaanse pers verschenen zelfs enthousiaste artikelen. Na enkele jaren was de hele gedachte echter weer vergeten.

Robert Lucas (Bob) Boissevain

Van Caroline Boissevain naar Daniël en terug

Amsterdam

Amsterdam is naast een tolerante stad tussen 1700 en 1850 ook een stad met economische aantrekkingskracht. Dit is ongetwijfeld de reden geweest dat de uit Frankrijk afkomstige familie Boissevain zich daar vestigt. In de negentiende eeuw heeft onze familie zij zich daar op economisch en maatschappelijk gebied verder ontwikkeld. Hier volgt een wandeling door Amsterdam langs de verschillende huizen waar de Boissevains hebben gewoond en gewerkt.

We beginnen bij de Ronde Lutherse Kerk aan het Singel, vlakbij de brug naar de Haarlem­merstraat (als je van het station komt moet je een beetje rechts aanhouden). Ga in gedachten terug naar de eerste helft van de negentiende eeuw. De kerk staat in brand! Het is één grote vuurzee. De paarden met de brandspuiten denderen langs. Sommige pakhuizen beginnen ook al vlam te vatten. De 23-jarige Caroline wordt bang. Ze woont daar in de buurt en is sinds een paar jaar getrouwd met Willem de Clerq, die later beroemd wordt als letterkundige, improvisator en zakenman. Ze is alleen thuis en vlucht. Vlug haar mooie hoed met een grote veer opgezet en daar gaat ze, door een regen van vonken, naar haar vader Daniël. Wij gaan haar achterna. Ze is misschien over de brug naar de Haarlemmerstraat gerend, over de brug naar links en dan de Brouwersgracht op. Het Melkmeisjesbruggetje gaan we voorbij, de volgende brug nemen we naar links en we zijn we op de Herengracht aan de even kant. Kijk even om je heen, dit is één van de mooiste plekjes van Amsterdam. Een paar jaar later was ze zeker het pand no. 40 binnengegaan, want daar werkte haar man als directeur van de Nederlandsche Handel Maatschappij, maar zover is het tijdens de brand nog niet. Caroline en wij lopen dus door.

Bij het huis no. 60 staan we even stil. In dit huis woonde later vader Daniël aan het einde van zijn leven. Ook zijn firma Boissevain & Co. was daar toen gevestigd. Tijdens de Franse overheersing is het een internationale handelszaak in granen, Duits linnen, Franse wijnen en voor zover aanwezig in koloniale waren en Engelse geweven stoffen. Vanaf 1820 komt de nadruk op de scheepvaart te liggen. Boissevain & Co. groeit uit tot een rederij met zeven schepen, die vooral op Indië varen.

Herengracht 60

Boven de deur van no. 60 zie je een bas-reliëf met een afbeelding van Lodewijk XIII, koning van Frankrijk. Dat is er natuurlijk niet door Daniël geplaatst maar door een vorige bewoner. Het pand is trouwens geen eigendom van Daniël, hij heeft het in huur. Het is veel groter dan je zou verwachten, want het loopt aan de achterkant achter het buurpand om en heeft aan de tuinkant een zaal van vijf ramen breed. Dit huis gaat na het overlijden van Daniël over op zijn zoon en opvolger in de firma Gédéon Jérémie. Hij maakt de rederij groot, ondanks moeilijke politieke omstandigheden. In dit huis ontvangt hij toonaangevende Amsterdamse families, maar ook de kapiteins van zijn zeilschepen. Zie zo’n zeebonk staan, net terug van de vaart op Indië. Hij komt verslag uitbrengen en hij heeft zijn ringbaard voor de gelegenheid keurig gekamd.

Maar Caroline is doorgelopen, immers in dit huis woonde toen nog geen familie. Wij komen langs het aardige huis 102 waar de in 1841 geboren Edouard een tijd gewoond heeft en even verder langs het fraai gerestaureerde huis 112 waar Guillaume, de jongste broer van Caroline, woonde. Hij was de enige van de zes broers, die geen eigen zaak had. Wij komen alle broers in dit verhaal tegen: Gédéon Jérémie, Daniël II (de II ter onderscheiding van zijn vader Daniël), Charles Faber, Eduard Constatin, Henri Jean Arnaud en Guillaume.

We gaan verder, eerst langs het foeilelijke pand 124, dat in de plaats is gekomen van het mooie grachtenhuis waar Gédéon Jérémie zijn laatste jaren heeft gesleten. Nu gaan we langs de Leliegracht en komen bij Herengracht 168, thans het Theatermuseum. Aan het einde van de vorige eeuw woont daar Mijnhart, zoon van Daniël II en bankier in ruste vanaf zijn veertigste jaar. Zoals verschillende andere Boissevains in die tijd woont hij alleen ’s winters in Amsterdam, ’s zomers woont hij buiten. Het huis is gebouwd door de beroemde 17de-eeuwse architect Vingboons. Kijk even hoe schitterend het ligt in de bocht van de Herengracht. De voordeur staat open. Zie de binnenkant van de deur: een kunstwerk van wit en koper.

Herengracht 168

Aan de overkant stonden toen natuurlijk niet de lelijke kantoren van nu, maar grachtenhuizen. In één van die huizen ging de firma Boissevain & Kooy, ook een rederij en handelszaak, van Charles Faber van start. Deze jongere broer van Gédéon Jérémie was getrouwd met Hester Kooy. Haar vader had in het huwelijk toegestemd op voorwaarde dat Charles het schip in de firma zou inbrengen, dat juist voor de firma Boissevain & Co. was gebouwd. Aldus geschiedde, maar wel met enig hartzeer bij Gédéon Jérémie!

Wij steken de Raadhuisstraat over en vervolgen onze weg langs de Herengracht. Wij kijken naar de overkant. Daar bevindt zich het grote pand 237-239 (acht ramen breed) dat momenteel leeg staat. Vanaf 1886 is de firma van Adolphe Boissevain er gevestigd. Adolphe (ook een zoon van Daniël II) was een groot bankier, hij is de naamgever van het stadje Boissevain in Canada. De geschiedenis daarvan is, dat de spoorwegmaatschappij Canadian Pacific haar spoorlijn van oost naar west weer een stukje verder naar het westen wilde uitbreiden. Adolphe heeft samen met twee anderen voor de financiën gezorgd.

Herengracht 237-239

Uit dankbaarheid zijn toen de drie volgende haltes naar de drie bankiers vernoemd: Boissevain, Pierson en Tegelberg. De firma van Adolphe is uitgegroeid tot het bankiers­huis Pierson en als ik mij goed herinner was Pierson tot voor kort nog in het pand gevestigd. Adolphe woonde later op Prins Hendriksoord in de Lage Vuursche. Van hem gaat het verhaal, dat hij, toen de automobiel zijn entree in Neder­land maakte, al zijn twaalf rijtuigen en karossen verving door twaalf auto’s. Een mens moet met zijn tijd meegaan, nietwaar.

Wij wandelen weer verder. Op nummers 316, 320 en 324 hebben ook Boissevains gewoond, voor kortere tijd. Het was toen heel gewoon om te verhuizen, maar in de vorige eeuw bleven onze voorouders dezelfde omgeving trouw.

Kijk, daar in de verte zien we Caroline op de stoep van het huis van haar vader staan. Ze ziet er wat verfomfaaid uit, de veer op haar hoed is half verbrand! Het is het huis no. 370 even voorbij de Huidenstraat. Het maakt deel uit van de “Cromhouthuizen” die door de architect Vingboons gebouwd zijn. Het is een groot huis, de tuin loopt door tot op de Keizersgracht waar Daniël’s magazijn lag. Eerlijk gezegd ben ik een beetje aan het smokkelen want hij was al verhuisd naar Herengracht 184 voordat Caroline voor de brand vluchtte, maar dit huis bestaat niet meer – vergeef het me dus maar. Toen hij verhuisde gingen mee: “1 schuit met Koopmansgoederen en 1 dito met gladde Goed”, want ook een firma was aan zijn huis gevestigd.

Wij komen nu aan het pronkstuk van de Boissevain woningen: no. 386, ook in een bocht van de Herengracht, een breed, monumentaal huis. Hier woonde Jan Boissevain, zoon van Gédéon Jérémie en de medefir­mant in de rederij en de handelsfirma Boissevain & Co. Maar de rederij bezat alleen zeilschepen en vooral toen het Suezkanaal was gegraven waar slechts stoomschepen doorheen mochten had de zeilvaart het moeilijk. Jan heeft dit ingezien, heeft de zeilschepen verkocht en de handelszaken beëindigd.

herengracht386-phv

Hij heeft een leidende rol gespeeld bij de oprichting van de Stoomvaart Mij in Nederland, waarbij hij met een enorm doorzettingsvermogen en grote overredings­kracht de ernstige aanloopmoeilijkheden heeft weten te overwinnen. Hij had ook ingezien dat de tijd van de kleine rederijen voorbij was. Een belangrijk man! Wij lopen nu niet door naar de Leidsestraat maar we gaan rechtsaf de Leidsegracht op en dan naar Keizersgracht 482. Hier woonde Gideon, ook een zoon van Daniël II, in die dagen een bekende econoom en oprichter van de Kas-Vereniging, welke bank nu Kasassociatie heet. Hij was ook betrokken bij de Banque de Paris et des Pays Bas.

Wij komen langs het aardige Molenpad. Aan de overkant woonde het echtpaar Gildemeester-Boissevain, een zusje van onze Caroline. Even verderop aan de oneven kant van de Keizersgracht, op no. 321, woonde Walrave, wethouder van Amsterdam, maar dat was al in de twintigste eeuw.

Keizersgracht 321

Op no. 221 bevond zich de firma Gebrs. Boissevain, commissionairs in effecten, opgericht door twee jongere broers van Caroline en van Gédéon Jérémie: Daniël II en Eduard Constatin. Deze tweede Daniël voelde zich op den duur meer aangetrokken tot de verzekeringswereld.

Op dit terrein was ook zijn jongere broer Henri Jean werkzaam onder de firma H.J.A. Boissevain en Zoon, assurantiebezorgers. Hij en zij firma waren gevestigd op no. 143. Later was het eigendom van zijn zoon Prof. Ursul Boissevain, hoogleraar in de oude Geschiedenis en Romeinse Antiquiteiten in Groningen. Het huis is tot 1930 in de familie gebleven. Een mooi gobelin behang uit dit huis hangt nu in het Haags Gemeentemuseum.

Aan het eind van onze wandeling staan we even stil bij no. 133 waar Gebrs. Boissevain ook een tijd gevestigd was. Eduard Constatin woonde boven en onder de zaak, met dien verstande dat het personeel op het souterrain huisde. ’s Zomers woonde hij in Hilversum. Ook zijn zoon Willem woonde aldus. Het betekende dat er twee maal per jaar verhuisd werd. De familie reisde met de trein. Het personeel vervoerde de bagage, waaronder de serviezen en het tafelzilver, met de trekschuit. Als je dan bedenkt dat Willem twaalf kinderen had en dat er altijd wel een nurse en een nanny waren, dan betekende het een aardige kleine volksverhuizing.

We eindigen bij het Huis met de Hoofden, no. 123. Dit is geen Boissevain huis, maar hier was de Openbare Handelsschool gevestigd, dé opleiding voor jonge Bois­sevains die voor het bedrijfsleven voorbestemd waren, tot in het begin van deze eeuw. Dat het niet zo’n slechte opleiding was, is denk ik duidelijk geworden. Hier nemen we afscheid.

Auteur: Ernst G. Boissevain (geschreven in 1993)

Zie ook: Publicatie  Stamboom van de familie Boissevain

Familie in Tropisch Nederland

Nederlands Indië

“Wij blijven heerschen in Indië door dat springtij van jong Hollandsch bloed, dat jaarlijks naar de tropen opstijgt”

Deze uitspraak van Charles Boissevain in zijn boek Tropisch Nederland dateert van het begin van de twintigste eeuw. De auteur geeft in zijn boek naar zijn zeggen uitdrukking aan de “hartelijke wijze hoe na wij zijn verbonden aan onze Oost, hoe Indië een deel van ons zelf, van ons verleden, onze tradi­tie, ons leven en onze eer is.”

Anno 1992 wijst Indonesië vooralsnog alle ontwikkelings­hulp, gefinancierd door de Nederlandse overheid, af. Indone­sië hekelt het ‘roekeloze gebruik van ontwik­kelingshulp als instru­ment van intimidatie of middel om Indonesië te bedreigen’. Nederland veroordeelt de openbare schending van de mensen­rechten in Oost-Timor. Indonesië herinnert Nederland aan een voor dat land buitenge­woon pijnlijk verleden, dat het gevolg is van eeuwen onmense­lijke koloniale onderdruk­king, alsmede barbaarse wreedheden begaan tijdens de onafhan­kelijkheids­oorlog, nog minder dan vijftig jaar geleden.

De 350 jaar waarin Nederlanders geleefd, gewerkt en gevochten hebben in het eilandenrijk dat tegenwoordig Indonesië heet, hebben aan beide kanten sporen achtergelaten die wellicht nooit helemaal zullen verdwijnen. Na de Java-oorlog in 1830 werd Indië als kolonie eigendom van de Neder­landse staat. Het zogenaamde ‘cultuurstelsel’ bracht een radicale verande­ring teweeg in het dagelijkse leven van ontelbare Indonesiërs, vooral op agrarisch Java. Elke Javaanse boer werd verplicht een vijfde deel van zijn grond te bebouwen met producten die het Nederlandse gouverne­ment van hem wilde hebben. Op deze manier viel het de bestuurders van de kolonie niet moeilijk de uitgaven laag en de inkomsten hoog te houden. Aan het moeder­land kon jaarlijks een ‘Batig Slot’ van vele miljoenen worden aangeboden. Tussen 1860 en 1880 beleefde de kolonie de ondergang van het gehate cultuurstel­sel en de opkomst van de grote ondernemingen: de suiker-, koffie-, thee- en tabaksplantages, de tin- en steenkoolmijnen en oliemaat­schappijen. De aanzet voor deze ontwik­kelingen was gegeven door de opkomst van het liberalisme in Nederland. Er werden wegen gezocht en gevonden om Nederland­se ondernemers in Indië aan grond te helpen. Banken en Handels­maatschappij­en verschaften het nodige kapitaal. Met de opkomst van de particuliere ondernemingen in Indië trokken na 1870 duizenden Nederlanders naar het eilandenrijk. In de jaren daarvoor waren het nog uitsluitend soldaten en avonturiers die naar Indië trokken. In de jaren na 1870 werd hun plaats ingenomen door planters, fabrieks­directeuren, boekhouders, schrijvers, bestuursambtenaren en opzichters. Onder hen een aantal van onze voorouders.

De afstammelingen van Daniël Boissevain werden naar Indië gedreven door hun handelsgeest. De nakomelingen van Jean Henri Guillaume Boissevain hebben voornamelijk in bestuurlijke zin een relatie met Indië. In dit artikel ga ik in op het ontstaan van de relatie met Indië van de nazaten van Daniël in de tweede helft van de vorige eeuw. Informatie hiervoor heb ik ontleend aan de boeken van Charles Boissevain (Tropisch Nederland en Onze Voortrek­kers), Maria (Mia) Boissevain (Een Amster­damsche Familie) en Walrave Boissevain (Mijn Leven).

Maria (Mia) Boissevain (1878-1959)

De handelstraditie van onze familie begon bij Daniël. Deze werd geboren in 1772 en huwde op 23-jarige leeftijd Johanna Retemeyer. Kort na zijn huwelijk overleed zijn schoonvader, die chef was van een groot handels­huis. Daniël nam na zijn overlijden de zaken over en associeerde zich met zijn oom M.J. Retemeyer en later met zijn zwager. De handel in Duitse linnen goede­ren, Franse wijn en granen bloeide, maar kende ook een dieptepunt in het begin van de vorige eeuw tijdens de Napoleontische overheersing.

Mia Boissevain schreef over haar grootvader: “Hij zag dat de zaken zooals zij tot nu toe gedreven waren, onder de veranderende omstandigheden verlies moesten brengen. Daartoe bracht hij op zee vlugge schoeners op de Levant en flinke barksche­pen voor de grote vaart. Deze prachtige zeilschepen, van welke o.a. de namen Jan Pieterszoon Coen, Bestevaer van Nederland en Oranje mij zijn bijgebleven, waren zijn trots. Een van zijn genoegens was om met zijn kinderen naar de Handelskade te wandelen om kapitein en bemanning bij aankomst te verwelko­men.” Charles Boissevain schreef over zijn vader: “Elken ochtend als hij bij het ontbijt binnen kwam, ging hij uit het venster kijken naar het haantje op de Westertoren, want hij was afhankelijk van de wind… lagen er schepen in het Nieuwediep, die uitzeilen moesten, dan was Oostenwind onontbeerlijk.

jan boissevain

Gideons zoon Jan, geboren in 1836, kwam op jonge leeftijd te werken op de rederij van zijn vader, waar hij al vroeg tot het inzicht kwam, dat de tijd van de zeilschepen aan een einde kwam. Jaren voor er sprake was van stoom­vaart naar Nederlands Indië, was hij reeds bezig met plannen voor het omvormen van de rederij van zijn vader naar een stoom­vaartlijn. Mia Boissevain schreef over haar vader: “Avond aan avond besteedde hij aan de bestudering dier plannen. Maar zijn vader had er weinig oren naar. Hij was gehecht aan zijn trotsche zeilschepen en het bedroefde hem, dat al de vakkennis en zeemanschap verloren zouden gaan.” Jan Boissevain werd mede-oprichter en directeur van de Stoomvaartmaat­schappij Nederland die op Indië voer. De maatschappij werd in de eerste jaren van haar bestaan geconfron­teerd met scheeps­rampen. “De vreeselijke ramp van de ‘Willem III’ die op de eerste uitreis op weg naar Southampton verbrandde, het vergaan van de “Koning der Nederlanden” in open zee, met wekenlange onzekerheid over het lot der bemanning, het waren rampen die bijna onoverkomen­lijk leken. Met dankbaarheid gedacht mijn vader altijd den eerevoorzitter der Maatschappij, Prins Hendrik der Nederlanden, die ter vergadering gekomen geen enkel woord van blaam uitte en alleen maar zeide: “Wij moeten weer vooruit.” Hij voegde de daad bij het woord door een enorm kapitaal op de nieuwe leening in te schrijven“, aldus Mia Boissevain. Jan Boisse­vain was lid van de Amster­damse Gemeenteraad en de Provinci­ale Staten van Noord-Holland en was mede-oprich­ter van de Amster­damsche Droog­dokmaat­schappij en tal van andere lichamen. Hoogtepunt in zijn leven vormt zijn aandeel in de oprichting van de Koninklijke Pakket­vaartmaat­schappij en de stichting van de Neder­lands-Indische Landbouwmaatschappij. De Koninklij­ke Pakketvaartmaat­schappij zou later drie grote passagierssche­pen voor de vaart naar China en Zuid Afrika vernoemen naar de oprichters van de maatschappij: Boissevain, Ruys en Tegelberg. Charles Boisse­vain schreef over zijn broer: “Wat heeft die Maatschap­pij Nederland, die nationale stoomvaart tusschen Nederland en Indië vestigde, een tegenspoeden gehad. De geschiede­nis van de onderneming herinnerde ons volk aan de bezwaren, die groote ondernemingen steeds te overwinnen hebben. Jan Boissevain had te werken in een land, dat van subsidies wars is en aan eigen initia­tief der burgers groote belangen overlaat. Dat is krachtwek­kend, zeker. Maar in de eerste plaats krachtei­schend! Men had noodig een organisatie in Neder­landsch-Indië met kantoren en agenten in al de havens langs Java’s kust, van waar uit het binnenland het best bereikt werd. Men had noodig den steun van de regeering en volksvertegenwoordiging en het vertrouwen en de welwillendheid van den handel en van de reizigers naar Insulinde. De Regeering rekende steeds op de hulp van de Maatschappij, als in Atjeh of elders snelle bijstand noodig was en hielp haar indirect een weinig.

Jans broer Jacob Pieter, geboren in 1844, was chef van de firma Reiss & Co te Batavia. Jans zoon Walrave, geboren in 1876, bezocht op jonge leeftijd zijn Bataafse oom en schreef daarover: “In Batavia werd ik afgehaald door den bediende van mijn oom Jacob Pieter. Hij bewoonde een aardig huis aan de Molenvliet, had mij voor de helft daarvan afgestaan en voor uitstekende bediende gezorgd. Hoe hartelijk heeft mijn oom Jacob Pieter daar voor mij gezorgd. Hij introduceerde mij aan de tafel zijner vrienden en overal elders in Batavia en ik werd op de harte­lijkste wijze ontvangen.” Walrave Boissevain werkte voor de pakket­vaart in Indië en schreef over zijn opdracht voor deze maatschap­pij: “Toen ik eenigszins wegwijs was geworden bij de K.P.M., kreeg ik de op­dracht, een inspectiereis door de Molukken te maken. Ik moest mij met de vertegenwoor­digers van de regeering, residenten, assistent residenten en controlleurs in verbinding stellen, om te informee­ren, of de gouvernements­diensten naar behooren werden uitge­voerd. Ik moest de kas en de boeken controlee­ren en met de plaatselijke handelaren overleg plegen, of zij ook wenschen en grieven hadden. Voor een éénentwintig-jarige dus een belangrij­ke opdracht.

Bossevain,_Charles

Charles Boissevain (1842-1924)

Jans broer Charles, geboren in 1842, was schrijver en hoofdredac­teur van het Algemeen Handels­blad. Hij bezocht een aantal maanden Indië en schreef daarover in zijn boek Tropisch Nederland: “Een gevoel, dat jeugd ken­schetst, verheugde mij telkens in Java en Sumatra. Daar was het mij weer mogelijk te ontwaken met het besef, dat de dag wellicht iets zeer nieuws en schitterends brengen zou. Zulk een gevoel licht den last der jaren van de schouders en verjongt ons.” Naar het Nederlandse volk deed hij de volgende oproep: “Nu bid ik ernstig alle ouders om uw zonen gehuwd naar Indië te zenden. Geen opoffe­ring, die dit mogelijk maakt, is te groot. Regeering, help mee. Gij vrouwen, die leidt het machtige nieuwe vrouwenle­ven, helpt mede… be­grijpt! Wij blijven heerschen in Indië door springtij van jong Hollandsch bloed, dat jaarlijks naar de Tropen opstijgt. Maar laat toch vooral evenveel vrouwen naar Indië gaan! Dit geschiede bovenal terwille van het vaderland!

Auteur: Jan Willem Boissevain (geschreven in 1992)

Zie ook: Publicatie Stamboom van de familie Boissevain

Christ is King

2015-12-23_215408000_329FE_iOS

Zondagmiddag 12 juli 1998 rijden we de wat blubberige campground van de plaats Boissevain (provincie Manitoba) in Canada op. Ons verlangen om het plaatsje te zien, doet de 756 kilometer die we hebben afgelegd vanaf Cloguet (Minnesota) in de VS geheel vergeten. En blubber zijn we wel gewend in de Peace Garden en de Turtle Mountains, die ten zuiden van Boissevain liggen en waar we net de grens met de VS zijn overgestoken. De combinatie van warm weer en vochtig gras geeft ons de verklaring voor de vele insecten die we van ons lijf moeten houden. Later begrijpen we dat er altijd veel muggen en black flies in het plaatsje zitten. Niet voor niks staat in het dorpscentrum een gigantische paal met allemaal vogelhuisjes, waarvan de bewoners worden geacht de Boissevainers tegen de insectenoverlast te beschermen.

tommy

De drukte van flanerende bewoners op onze dag van aankomst blijkt niet normaal te zijn. Het markeert het einde van een driedaags festival dat onder de naam ‘27th Annual Canadian Turtle Derby’ Boissevain in de vaart der volkeren omhoog stoot. Vanuit het middelpunt van een grote cirkel wordt een aantal schildpadden losgelaten. De eerste die de rand van de cirkel aanraakt heeft gewonnen. In hoeverre de padden zich bewust zijn van het doel van hun missie, dan wel getraind zijn voor deze bezigheid, is mij niet bekend. Een wandeling die zondagavond en de volgende ochtend geven ons echter een beter beeld van de normale gang van zaken daar. Centraal staat een aantal graansilo’s aan de spoorlijn, die in 1882 mede door toedoen van Athanase Adolphe Henri Boissevain (1843-1921) kon worden gerealiseerd. Het verbouwen van diverse soorten graan, de opslag en het transport ervan vormt de economische basis voor de welvaart van de circa 2.500 inwoners. Hun huizen, winkels en de vele kerken voor de overige levensbehoeften bepalen voorts het beeld langs de twee elkaar kruisende hoofdstraten.

Naast de jaarlijkse Turtle Derby bieden de circa 20 zeer grote muurschilderingen op even zovele dode muren een permanente confrontatie met de historie van de omgeving. Degene met de beeltenis van A.A.H. Boissevain herdenkt de eerste (in 1885) en de laatste (in 1958) passagierstrein die Boissevain aandeed. De straten en huizen zien er proper uit, het straatbeeld is rustig doch gevuld met bewoners die aan het werk zijn. Mijn gesprekken met een aantal van hen in het VVV-kantoor, een kledingzaak en een servieswinkel bevestigen eveneens mijn indruk dat men hier volledig profiteert van de welvaart en harmonieus samenleeft. Wat meer kunnen we eigenlijk nog wensen voor dit dorpje, waarmee wij door een gemeenschappelijke naam ons verbonden voelen?

Charles F.C.G. Boissevain (1998)

Internet verenigt nazaten stamvader

familie JHG Boissevain

Lucas Bouyssavy is stamvader van de familie Boissevain. Hij vlucht in 1687 vanwege geloofsovertuiging op 25-jarige leeftijd uit zijn vaderland Frankrijk. Zijn familie en bezittingen heeft hij achtergelaten. Na drie jaar gevaarlijke omzwervingen vestigt hij zich in 1691 in Amsterdam. Meer dan drie eeuwen later telt het aantal nazaten van de Lucas meer dan 1.000 familieleden met de naam Boissevain over de hele wereld.

Vlucht naar Nederland
Lucas verkoopt op jonge leeftijd zijn voorvaderlijk erfgoed en maakt voor zijn vertrek uit Frankrijk zijn testament op. Als vluchteling is hij volledig berooid, maar met veel medeleven en steun van zijn kerk en de tolerante Nederlandse bevolking bouwt hij een nieuw bestaan op. Behalve de tekst van zijn testament is weinig bekend over Lucas en zijn Franse voorouders. Onderzoeken naar zijn herkomst en voorouders in archieven bij kerk en burgerlijke stand hebben tot nu toe weinig resultaat opgeleverd. Van de twee kinderen van Lucas en zijn vrouw Marthe is evenmin weinig bekend.

Sociale stijging en emigratie
In de navolgende generaties ontworstelt de familie zich uit de armoede. Zij houden zich vooral bezig met handel en scheepvaart. Daarnaast vervullen verschillende leden van de familie belangrijke posities op uiteenlopend gebied, bijvoorbeeld functies in de Waalse gemeente, in de Gemeenteraad, in de Tweede Kamer en in de Rechtbank van Koophandel. De sociale stijging van de familie zet door in de negentiende eeuw. Getuige de dagboeken, brieven en reisverslagen hebben de Boissevains een rijk sociaal leven in en rond Amsterdam. In de loop van de generaties spreidt de familie zich verder uit over de rest van Nederland en Europa. Daarna verspreidt de familie zich over het Noord-Amerikaanse continent. Ook in het voormalig Nederlands-Indië is de familie in prominente posities aanwezig.

Herinneringen levend houden
Om de familieband te versterken en de historie van de familie te behouden wordt in 1934 een familieverband opgericht. Deze gaat in 1967 op in een familie Stichting. De familiestamboom wordt in kaart gebracht en een centraal familiearchief opgebouwd. Jaarlijks wordt een bulletin uitgegeven met familienieuws en eens in de vijf jaar wordt een familiereünie georganiseerd. In 2005 heeft het Amsterdams gemeente archief de inventaris van de familie geïnventariseerd. Het familiearchief beslaat circa 25 meter planklengte correspondentie, documenten en foto’s. De inventaris van het archief en later ook de gedigitaliseerde documenten worden door het Gemeentearchief op internet gepubliceerd en intensief geraadpleegd. Het online archief wordt gebruikt voor educatieve doeleinden (bijv. om het leven in de negentiende eeuw te illustreren) en wordt ook veelvuldig geraadpleegd voor het schrijven van scripties en onderzoek.

Familiegeschiedenis op internet
Vanaf het begin van deze eeuw is de familie actief op internet met een eigen website. In 2008 wordt de stamboom middels Genealogie Online op internet gepubliceerd. Het aantal bezoeken en informatieverzoeken neemt daarna snel toe. Mensen op zoek naar het verleden van de familie en aanverwante families raadplegen de stamboom. Door internetcontacten komt de familie meer te weten over de herkomst uit Frankrijk en voorouders uit de zestiende eeuw. Internet betekent veel voor de familie bij haar speurtocht naar het gezamenlijke verleden. Dit is ook wat de familie samenbrengt tijdens de familiereünies. Enthousiast gemaakt door informatie en aankondigingen op internet ontmoeten familieleden uit alle windstreken elkaar in Amsterdam. Generaties met een gezamenlijke stamvader genieten van een rondvaart door de grachten en bekijken de grachtenpanden waar een rijke familiegeschiedenis schuil gaat.

Familiecontacten via sociale media
Vanaf 2008 wordt actief gebruik gemaakt van sociale media om de familiebanden te onderhouden. Familiegroepen zijn gevormd en nieuwe familiecontacten gelegd. Lucas Bouyssavy moest bij zijn vlucht uit Frankrijk familie, huis en vaderland achter zich laten. De huidige generatie behoudt onafhankelijk van woonplaats en tijd contact en breidt haar netwerk uit. Stamvader Lucas zou er van hebben opgekeken.

Niets is ooit geheel voorbij

theeplantage

 

Hella Haasse lezen is meegevoerd worden in een tijdmachine. Je wordt meegenomen naar een andere wereld, een andere tijd en een andere cultuur. Maar bovenal word je ondergedompeld in het levensverhaal van de hoofdpersonen. In ‘Heren van de thee‘ worden Rudolf Kerkhoven en zijn echtgenote Jenny Roosengaarde Bisschop tot leven gewekt. Eind negentiende eeuw vertrekken zij naar een afgelegen theeonderneming in Nederlands Indië. Het levensverhaal van het echtpaar speelt zich af tegen de achtergrond van de mysterieuze Javaanse natuur:

“Er trok een wolk voor de zon, de eerste van de gestaag rijzende wal die later in de middag in een stortbui uiteen zou breken. Dat het op Gamboeng zo vaak en zo hevig zou regenen, had hij niet voorzien. Die regen en de eenzaamheid (hij had nu in bijna drie maanden geen woord Nederlands gehoord of gesproken) waren de schaduwzijden van zijn Eldorado. Hij dacht soms met een vleug zelfspot aan de grenzeloze verrukking die hem had bevangen toen hij voor de eerste maal op de bergkam stond. Nog beleefde hij dergelijke ogenblikken van puur geluk, wanneer na noodweer bij de uitgang van het druipende oerwoud, of ’s ochtends als hij zijn deur opendeed, het grandioze panorama van de Pantjoer, de Patoeha en de Tambagroejoeng zich voor hem ontvouwde, de Gedeh op de achtergrond, in schakeringen van blauw en violet zichtbaar was, terwijl vlakbij de drietoppige Goenoeng Tiloe zich machtig verhief. Hij ervoer telkens weer dat dit landschap – al meende hij het nu beter te kennen omdat hij het in alle richtingen doorkruist had – zich als het ware terugtrok in een niet te doorgronden eigen bestaan. Hij begreep ook waarom voor de mensen die hier woonden elke boom, steen en bergstroom bezield was, een wezen met een naam, een bijzondere macht”

Rudolf staat tegenover het landschap en ervaart de verwijdering ten opzichte van het inheemse gebied en de inlanders die er wonen. Zijn koloniale veroveringsdrang botst met het andere en ongrijpbare voormalig Nederlands Indië. Rudolf wil vooruitgang en zakelijk succes. Zijn vrouw is anders. Zij is geboren in Indië, denkt aan haar jeugd en voelt de duistere krachten van Indië. Heren van de thee is, zoals de meeste romans van Haasse, gebaseerd op een waar gebeurd verhaal. Zij verrichtte daarvoor diepgaand genealogisch-, historisch- en litteratuuronderzoek. Maar verbluffend was haar vermogen zich in te leven in de personages. Dat maakt haar tot één van de beste vaderlandse schrijvers ooit.

Haasse miste het chagrijn en de ijdeltuiterij die haar mannelijke collega’s kenmerkten. Ook wierp ze zich niet op als aanvoerder van de schrijvende elite of als mediapersoonlijkheid. Zij was een sympathieke en geëmancipeerde vrouw. En dus geniet zij niet de heldenstatus die haar generatiegenoten, zoals Harry Mulisch, ten deel zijn gevallen. Het oeuvre dat Hella Haasse nalaat is evenwel magistraal en onovertroffen.

Net zoals mijn vader is Haasse geboren en getogen in het voormalig Nederlands Indië. Haar Indische jeugd heeft haar getekend. Zij voelde zich daarna een vreemde in Nederland. Mijn vader sprak nooit over zijn jeugd. Mijn overgrootvader was resident van de Preanger, de streek van de theeplantage van Rudolf Kerkhoven. Met harde hand probeerde mijn overgrootvader het inheemse verzet te onderdrukken. En evenals Rudolf werd ook hij het slachtoffer van zijn Hollandse rechtlijnige aanpak. De zwarte bladzijden van onze familiegeschiedenis werden helaas voor mij verborgen gehouden. Maar door de boeken van Haasse is die geschiedenis tot leven gewekt. En net zoals haar voorganger Multatuli zal deze geschiedenis altijd levend blijven. Ik ben Haasse dankbaar voor haar prachtige geschriften. Toekomstige generaties zullen ook blijven genieten van haar oeuvre. Het verleden blijft een ontdekkingsreis en inspiratiebron, zoals Haasse schrijft in ‘De tuinen van Bomarzo’:

“Ik weet niet waar het heden ophoudt en het verleden begint. Niets is ooit geheel voorbij. De geschiedenis kan op duizend manieren geschreven en herschreven worden.”

Niets uit de geschiedenis verdwijnt

Herengracht-HG14-tc

“Men moet zijn verleden verzorgen, zoals men ook zijn lichaam verzorgt: het moet regelmatig worden geschrobd, gepoetst, geïnspecteerd, getraind en periodiek onderzocht. Houdt men zich van jongs daaraan, dan bespaart men zich veel dokterskosten voor plotseling uitbrekende kwalen, en de mogelijkheid is groot, dat men op den duur heel veel verleden krijgt.”

Dit schreef Harry Mulisch in Mijn Getijdenboek in 1975. Met het verleden hield ik mij in die tijd nog niet bezig. Ik had mijn middelbare school afgerond en begon mijn studie in Delft. In dezelfde tijd sloot mijn vader zijn carrière bij de EEG – voorloper van de huidige EU – af. Zijn vervroegde uittreding uit het arbeidsproces gaf hem ruimte voor reflectie op zijn leven. Geboren in het voormalig Nederlands Indië leek zijn toekomst te zijn voorbestemd als bestuursambtenaar, net zoals zijn grootvader die resident was van het Javaanse gebied van de Preanger. Tijdens de opkomst van Nazi Duitsland ging hij met zijn familie op verlof naar Nederland. Toen brak de oorlog uit en was terugkeer naar de kolonie niet meer mogelijk. Mijn vader rondde zijn middelbare school af in Den Haag. Hij begon aan de studie Indologie in Leiden, ter voorbereiding op zijn logische carrière als bestuursambtenaar in Nederlands Indië. Toen de Leidse Universiteit in 1941 werd gesloten, voegde hij zich bij het verzet. Hij werd opgepakt door de Duitsers en gevangen gezet in de Scheveningse gevangenis. In 1944 wist hij uit de gevangenis te ontsnappen en vluchtte naar het bevrijde Maastricht. Mijn vader las na zijn uittreding alle delen van Lou de Jong en het Weinreb-rapport. In onze familie werd de oorlogsgeschiedenis verzwegen, maar de familieband werd gekoesterd. Mijn vader verzamelde alle familiemutaties Ik keek toe hoe hij overlijdensadvertenties uitknipte en mutaties met vulpen bijschreef in ons familieboek. Na het overlijden van mijn vader werd ik gevraagd zitting te nemen in onze familiestichting. Dit was voor mij de gelegenheid om mijn vaders werk voort te zetten.

De aantekeningen met pen werden vervangen door gedrukte bulletins en daarna door internetpublicaties. Onze familiestamboom is gepubliceerd in een uitgave van het Nederland’s Patriciaat. Die publicatie werd ingescand en geconverteerd naar het open source stamboomprogramma Alfaer. Dit programma kan de genealogische gegevens exporteren naar een bestand met het standaard gedcom formaat. Na het inlezen van dit bestand in genealogieonline staat de familiestamboom op internet. De stamboom wordt geïndexeerd en grafisch weergegeven in een tijdbalk en een kwartierstaat. Voor iedere persoon wordt een aparte pagina aangemaakt, waarin ook de historische feiten in context worden getoond met de geschiedenis en het weer in die tijd. Genealogieonline brengt genealogen via internet bij elkaar en werkt op basis van waardebepaling achteraf. Met publicatie op internet is de genealogische informatie vrij toegankelijk en kan deze worden gecombineerd met andere informatiebronnen. Genealogieonline is een community waarin informatie wordt gedeeld, vragen worden gesteld en snel en betrouwbaar worden beantwoord.

Wij zijn veel meer te weten gekomen over onze voorouders in de zestiende eeuw in Frankrijk en familiebanden in Nederlands Indië. Uit Nederland geïmmigreerde familieleden vinden informatie over hun herkomst. Half zusters, broers en natuurlijke ouders zijn opgespoord. Foto’s van familieleden, maar ook van familiehuizen (bijv. voor restauratie in originele staat) en gebeurtenissen worden uitgewisseld. De publicatie wordt veelvuldig geraadpleegd voor educatieve doeleinden en voor het schrijven van scripties en proefschriften over het leven in de negentiende eeuw.

Door inzicht in familiegeschiedenis kunnen wij makkelijker een beeld vormen van het verleden. Bovendien levert het ook een beter tijdsbesef en leren we het heden beter begrijpen. De stukjes van de legpuzzel komen nu door internet en crowdsourcing beschikbaar. “En net als in en legpuzzel komt elke keer een stukje op zijn plaats, omdat ieder zijn deel van de werkelijkheid kent. Soms ligt een stukje even verkeerd, als iemand een waarneming verkeerd interpreteert, maar ten slotte is de voorstelling compleet en sluiten alle stukjes aan elkaar. Want alles raakt alles in de wereld. Hierdoor blijft een mens in zijn geschiedenis gevangen: een begin verdwijnt nooit, zelfs niet met het einde.” (uit: de Aanslag van Harry Mulisch)

Het leven wordt achterwaarts begrepen

Francois_Dubois_001

Wij lopen voortdurend achter de feiten aan. Onze wijsheid komt met de jaren en dan ook nog altijd achteraf. Als kind dachten we dat de wereld voor ons open lag. De lessen en waarschuwingen van onze ouders konden niet altijd op ons begrip rekenen. Maar pas als je zelf kinderen krijgt, begrijp je beter waarom je ouders zo handelden en je beschermden. Waarom wist ik dat destijds niet? De vragen over het verleden komen op het moment dat je ouders en grootouders zijn overleden.

Zoeken naar verborgen verleden
Als je meer wilt weten over je afkomst dan kun je op zoek gaan naar de geschiedenis van je familie. Aan de hand van de stamboom kun je de verborgen familiegeschiedenis achterhalen. Vaak levert die zoektocht spannende verhalen op. Maar in wezen is iedereen op zoek naar antwoord op de volgende vragen: wie ben ik, waar kom ik vandaan en wat brengt de toekomst. Met behulp van hedendaagse DNA-technologie kunnen antwoorden worden gegeven over etnische en medische achtergrond. Die gaan verder dan onderzoek naar namen en data in archieven. Maar met de komst van het internet worden juist die data steeds beter ontsloten en vindbaar.

Genealogische Community 
In Nederland zijn duizenden genealogen actief via internet. Deze maand bereikte de website van Genealogie Online een hoogtepunt van 20 miljoen gepubliceerde voorouders. Genealogie Online is een service waarmee stamboomonderzoekers gemakkelijk hun genealogische gegevens en afbeeldingen kunnen publiceren. Het is ook een community waarin informatie wordt gedeeld, vragen worden gesteld en snel en betrouwbaar worden beantwoord. Mijn familiestamboom heb ik ook op internet gepubliceerd. Het Amsterdams Stadsarchief beheert het archief van onze familie. Beide worden veelvuldig geraadpleegd voor educatieve doeleinden en voor het schrijven van scripties en proefschriften over het leven in de negentiende eeuw.

Vlucht uit Frankrijk
Mijn voorouders waren hugenoten. Zij waren van oorsprong Franse calvinisten die in de 17de eeuw hun land ontvluchtten toen de katholieke koningen het protestantisme poogden uit te roeien. Onze familie woonde oorspronkelijk in Zuidwest-Frankrijk. Het oudst bekende familielid was anno 1445 notaris in Périgueux. Een nazaat, Lucas Bouyssavy, vluchtte in 1687 naar Nederland. Op 4 december 1687 maakte Lucas te Bergerac zijn testament op. Na drie jaar van gevaarlijke omzwervingen door het land slaagde hij er, met behulp van protestantse vrienden, in zich heimelijk in te schepen op een zeilschip vol fusten wijn naar Amsterdam. Voordat het schip vertrekt moest hij zich dagen en nachten tussen de tonnen zonder eten verborgen houden. Enkele weken later kwam hij in beklagenswaardige toestand en zonder geld in Amsterdam aan. Daar vestigde hij zich omstreeks 1691 onder de naam Boissevain.

Geen spijt van het verleden
In de eerste bezettingsjaren was het huis van Jan en Mies Boissevain, Corellistraat 6, een centrum van verzet. De zoons Jan Karel ‘Janka’ en Gideon ‘Gi’ fabriceerden in het souterrain brandbommen en wapens. Jan Boissevain werd in 1942 opgepakt wegens handelscontacten met een jood. Hij stierf in 1945 in Buchenwald. Maar de verzetsgeest van de familie bleef ongebroken. De groep rond Jan Karel en Gideon kreeg de naam CS6, naar het huisadres. Bij een overval in 1943 werden Mies Boissevain en haar drie zonen met anderen gearresteerd. Jan Karel, Gideon en hun neef Louis Boissevain en de andere CS6-leden werden op 1 oktober 1943 gefusilleerd. Op de muur van hun gevangeniscel werd na de oorlog de wapenspreuk van de Boissevains aangetroffen: Ni regret du passé, ni peur de l’avenir.

Het leven wordt voorwaarts geleefd
Door inzicht in familiegeschiedenis kunnen wij makkelijker een beeld vormen van ons verleden. De stukjes van de legpuzzel komen door nieuwe technologie, internet en crowdsourcing beschikbaar. Onze geschiedenis levert ook een beter tijdsbesef en leert ons het heden beter begrijpen. Studie van je familiegeschiedenis sterkt je in de overtuiging dat je zonder kennis van het eigen verleden ook geen zicht hebt op je eigen toekomst. Het is zoals de Deense negentiende-eeuwse filosoof Sören Kierkegaard zei: ‘Het leven wordt voorwaarts geleefd, maar achterwaarts begrepen.’